In de afgelopen decennia is de overtuiging gesterkt dat het milieu zo min mogelijk schade moet worden berokkend. De mens dient niet (al te) schadelijk te zijn voor de natuur. Het milieu en duurzaamheid zijn belangrijke pijlers in onze maatschappij. Dit blijkt ook uit de steeds strenger wordende milieuwet en regelgeving. Incidenten waardoor het milieu is geschaad, heeft de autoriteiten doen realiseren dat een proactief handelen is vereist. Een recent voorbeeld is de aankondiging van de regionale milieudienst DCMR Rijnmond in Rotterdam om chemische drijven strenger te gaan controle. De controle is in het bijzonder gericht op zogenaamde veiligheidscontroles. De verscherpte controles komen voort uit een reeks incidenten die hebben plaatsgevonden in de regio Rotterdam. Het meest recente voorbeeld is de problematiek bij het Noorse tankopslagbedrijf Odfjell. Bij diverse controles bleken verschillende opslagtanks onvoldoende te voldoen aan de vigerende veiligheidseisen. Ook worden de eerdere incidenten bij Chemie-Pack en CMI aangevoerd om tot een hernieuwde aanpak te komen. De strengere controles passen binnen een ontwikkeling in de samenleving die is toegespitst op preventie. Nu is voorkomen beter dan genezen, maar de vraag moet gesteld worden of een restrictief veiligheidsbeleid ook daadwerkelijk de verlangde veiligheid kan bieden. Anders gezegd: kan deze maatregel daadwerkelijk incidenten in de toekomst voorkomen of wordt slechts dat beeld gecreëerd? Wie het weet mag het zeggen. Een direct gevolg van het verscherpt toezicht is een meer vergaande juridisering van de verhouding tussen de toezichthouder en de onderneming. De handhaving van milieunormen vindt tegenwoordig steeds meer plaats met behulp van het strafrecht. Dat leidt ertoe dat advocaten hun cliënten veelal adviseren om zich in de eerste fase van het onderzoek te beroepen op het zwijgrecht. Het gevaar is dat toezichthouders zich door deze afwerende houding zich ook stelliger gaan weren in het geding. Het kan de relatie tussen beide partijen onnodig onder druk zetten. Tegelijkertijd is de verdachte onderneming misschien wel genoodzaakt zich defensiever op te stellen dan strikt genomen nodig is. Strengere controles vloeien immers niet alleen voort uit incidenten, maar ook vanwege maatschappelijke druk om toekomstige incidenten te voorkomen en overtreders te bestraffen. Gaan beide partijen mogelijk onnodig in het defensief onder het ‘moderne’ veiligheidsdenken? Dat het milieu geen schade mag worden berokkent zal iedereen onderschrijven, de vraag luidt echter of de milieuhandhaving nieuwe stijl ook daadwerkelijk zoden aan de dijk zet of dat sprake is van symboolpolitiek. Wie het weet mag het (nogmaals) zeggen.