Met ingang van 1 januari 2010 zijn de meeste Stiftungen, trusts en soortgelijke rechtsvormen transparant geworden rechtstreeks op grond van wettelijke bepalingen (art. 2.14a Wet IB 2001, art. 16 Successiewet). Transparantie betekent dat inkomsten en vermogen van die rechtsvormen toegerekend worden aan betrokken personen als oprichters, gerechtigden en verwachters. Voor 01-01-2010 moest per rechtsvorm en per situatie bezien worden of er sprake was van transparantie. Dankzij o.a. Cd-roms, verklikkers, uitwisseling van informatie en inkeerders kan de belastingdienst betrokkenen bij Stiftungen en trusts opsporen. Dan moet de discussie over wel of geen transparantie over de jaren pakweg 2000-2010 alsnog gevoerd worden. Een dergelijk geval werd voorgelegd aan het Hof Den Haag (LJN:BV 6885). De vader van belanghebbende had, terwijl hij in Zwitserland woonde, een Liechtensteinse Stiftung opgericht. Begunstigden waren kinderen en kleinkinderen. Een zoon werd, na de dood van vader, belast in box 3 voor ‘’zijn deel’’ in de Stiftung. Kon dat? Zo’n discussie gaat in wezen over de vraag of de Stiftung ‘’eigenlijk’’ slechts als broekzak van de familie functioneert of dat de Stiftung, middels de Stiftungsrat, serieus een eigen beleid kan voeren. Behalve op de statuten moet dan ook gelet worden op andere documenten als ‘’letters of wishes’’, de samenstelling van de Stiftungsrat en vooral feitelijk gedrag. Want juist uit feitelijke gedragingen kan afgeleid worden hoe de Stiftung echt functioneert. De inspecteur wist te melden dat op basis van informatie van Cd-rom slachtoffers en inkeerders zou zijn af te leiden dat al in 66 gevallen tot transparantie was besloten en dat dit voor Liechtensteinse Stiftungen de trend zou zijn. Verder had hij een aantal gedragingen opgespoord binnen de familie die in de richting van transparantie zouden wijzen. Het Hof was er gauw klaar mee. Het achtte het nogal onwaarschijnlijk dat vader de touwtjes uit handen zou hebben gegeven toen hij de Stiftung in het leven deed roepen, vond het verder verdacht dat een zus van belanghebbende al € 500.000 had gekregen zonder dat van betrokkenheid van de Stiftungsrat bleek en dat een rekening-courant schuld bij een B.V. was verdedigd met de verwachte bijdragen uit de Stiftung als dekking deed helemaal de deur dicht. Daaraan verbond het Hof de conclusie dat na de dood van vader zoonlief wel op dezelfde wijze zou kunnen beschikken over ‘’zijn deel’’ in de Stiftung als vader dat kennelijk kon bij leven. Blote verwachters, dus personen die alleen mogen hopen op een bijdrage maar geen rechten hebben, vallen niet in box 3 voor die verwachting. Maar de casus laat zien dat de inspecteur maar weinig feiten hoeft te hebben die transparantie suggereren om via de omweg van de directe toerekening van de bezittingen en inkomsten van een Stiftung toch tot heffing te komen. Maar ieder geval moet op de eigen merites beoordeeld worden en het blijft dus zaak feiten, feiten en nog eens feiten aan te dragen die duiden op een reële rol van het Stichtingsbestuur of de trustee. mr. Robbert-Jan Boswijk en mr. M.R. (Rien) van Dieren