De bestrijding van omkoping krijgt in Nederland onvoldoende prioriteit bericht het FD. Dit volgt uit een recent rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De omkoping van buitenlandse ambtenaren is sinds 2001 strafbaar gesteld in de Nederlandse wet, sindsdien heeft het echter tot ‘slechts’ 22 meldingen geleid bij het Openbaar Ministerie (OM). In het rapport wordt de zorg uitgesproken over het geringe resultaat dat tot nog toe is bereikt. Deze conclusie lijkt ook niet verwonderlijk als men de cijfers beziet. In totaal wordt 22 maal melding gemaakt van de vermeende omkoping van buitenlandse ambtenaren, in 14 gevallen wordt besloten deze melding terzijde te schuiven. De OESO meent dat dit onder andere te maken heeft met het gebrek aan opsporingscapaciteit. Zo wordt in het rapport geschreven dat de afdeling buitenlandse corruptie van het OM uit slechts twee officieren van justitie bestaat en bovendien over te weinig geld te beschikt om alle meldingen op te pakken. In de acht gevallen waarin wel een onderzoek wordt gestart leidt dit vier maal tot het voortijdig stopzetten van het onderzoek. In slechts twee gevallen wordt strafvervolging ingezet. De verdachte ondernemingen moeten dit jaar ter zitting verschijnen om zich tegen de vermeende omkoping te verweren. De kritiek van de OESO heeft het Kabinet doen besluiten dat maatregelen nodig zijn voor de versterking van de opsporing en vervolging van buitenlandse omkopingszaken. Bij monde van minister Opstelten, bericht het kabinet dat reeds maatregelen zijn getroffen. In het regeerakkoord van Rutte II werd de bestrijding van financieel-economische delicten als één van de speerpunten van het justitiebeleid aangekondigd. Het bijbehorende wetsvoorstel, dat begin 2013 in de Tweede Kamer wordt behandeld, moet het mogelijk maken de beboeting van ondernemingen te koppelen aan de omzet. Ook wordt getracht de strafmaat van de omkoping van buitenlandse ambtenaren te verhogen van vier naar zes jaar gevangenisstraf. Tenslotte moet de opsporingscapaciteit bij de politie, belastingdienst en de FIOD worden uitgebreid. Dit zou ertoe moeten leiden dat financieel-economische delicten effectiever bestreden kan worden. De mooie woorden ten spijt is het maar zeer de vraag of deze maatregelen op korte termijn tot verbetering leiden. Deze conclusies uit het OESO-rapport zijn immers niet nieuw voor Nederland. In eerdere rapporten uit 2006 en 2008 kwam de OESO namelijk al tot soortgelijke conclusies. De volgende OESO-rapportage in 2014 moet uitwijzen of de kritische houding jegens aanpak van de omkopingsproblematiek zijn vruchten heeft afgeworpen.