Moet ik verklaren in een witwaszaak en waar moet mijn verklaring aan voldoen?
De vraag die bij veel verdachten van witwassen speelt, is de vraag of het raadzaam is om een verklaring af te leggen over de tegen hem of haar gerezen verdenking. Als verdachte komt je immers een zwijgrecht toe. Of het verstandig is om toch te verklaren over o.a. de herkomst van het mogelijk witgewassen voorwerp, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Hoewel het inwinnen van advies van een gespecialiseerd advocaat van groot belang is, kan de jurisprudentie op dit punt al enige houvast bieden.
Hierna bespreek ik de conclusie van AG Aben d.d. 18 februari 2025 in onderzoek megazaak Amber. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep, maar bevat voor de praktijk nuttige uiteenzettingen voor de verdediging in witwaszaken.
De witwasverdenking
Onder feit 4 werd de verdachte in deze zaak kortgezegd verweten dat hij zich voor een periode van circa drie jaar schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen. Er was een bedrag van in totaal € 24.490 als loon ontvangen op de bankrekening van de echtgenote van de verdachte. Het dossier bevatte diverse tapgesprekken waaruit lijkt te volgen dat zij loon ontving, zonder daarvoor te hebben gewerkt.
De veroordeling voor witwassen
De rechtbank Noord-Holland veroordeelde de verdachte voor dit feit en het gerechtshof Amsterdam heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behoudens ten aanzien van de strafoplegging, met enkele correcties in het vonnis en met aanvulling van bewijsoverwegingen over feit 4.
Het gehanteerde beoordelingskader voor witwassen door de rechtbank
Ter onderbouwing van de veroordeling heeft de rechtbank in het (in zoverre door het hof bevestigde) vonnis het volgende overwogen inzake het bewijs:
“Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het uit enig misdrijf afkomstig zijn van de in de tenlastelegging opgenomen bedragen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de hierboven genoemde redengevende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Kort samengevat betreft dit vermoeden het ontvangen van een geldbedrag van in totaal € 24.490,- op de bankrekening van [betrokkene 7] in de periode van januari 2014 tot en met mei 2015, welke gelden zijn ontvangen als loon voor werkzaamheden in dienstbetrekking van (kapperszaken van) [betrokkene 8] , terwijl [betrokkene 7] nimmer werkzaamheden voor [betrokkene 8] heeft verricht (zaaksdossier 10).
De rechtbank overweegt dat het doen van salarisbetalingen, terwijl daar geen werkzaamheden tegenover staan, een sterke aanwijzing oplevert dat de betalingen afkomstig zijn uit een criminele bron. Immers, dergelijke betalingen zijn naar hun aard verhullingshandelingen. De rechtbank stelt vast dat het dossier in elk geval geen handvat biedt dat hiermee iets anders is beoogd dan de criminele herkomst te verhullen.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] een nauwe betrokkenheid had bij (de overname van) de kapperszaak en de betalingen die zijn gedaan. Uit de verschillende tapgesprekken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] omstreeks september 2014 een aansturende rol heeft gehad bij de overdracht van de kapperszaak van [betrokkene 8] aan [betrokkene 10] . Zo zegt [verdachte] tegen [betrokkene 7] op 16 september 2014 dat hij de sleutels van de zaak [de rechtbank begrijpt: de kapperszaak van [betrokkene 8] ] heeft gevraagd en de zaak op naam van [betrokkene 10] gaat zetten. Ook blijkt uit de tapgesprekken dat [verdachte] en [betrokkene 7] diverse keren spreken over de salarisbetalingen. Zo zegt [verdachte] op 16 september 2014 tegen [betrokkene 7] dat hij het loon voor haar laat doorgaan en op 29 oktober 2014 bevestigt [verdachte] aan [betrokkene 7] dat er die dag twee salarisbetalingen zijn gedaan. Ook op 8 december 2014 zegt [verdachte] tegen [betrokkene 7] – wanneer [betrokkene 7] zegt dat haar salaris nog niet is overgemaakt – dat het geld wel is overgemaakt, en dat zij straks nog een keer moet kijken. De rechtbank leidt uit deze gesprekken af – in samenhang met de overige aangehaalde bewijsmiddelen – dat [verdachte] zeggenschap had over die betalingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat meergenoemde gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat daarom van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
[verdachte] heeft geen verklaring afgelegd. Hij is voortvluchtig. [betrokkene 7] heeft zich beroepen op haar zwijgrecht en – als getuige bij de rechter-commissaris – op haar verschoningsrecht.
Namens [verdachte] is ter terechtzitting ter verklaring van de herkomst van de gelden gewezen op de aanwijzingen in het dossier dat [verdachte] geld verdiende met gokken. De rechtbank is van oordeel dat dit niet geldt als een concrete, min of meer verifieerbare verklaring voor de herkomst van het geld. Verder heeft de verdediging nog aangevoerd dat [verdachte] over een legaal inkomen beschikte vanuit België. Hoewel aan de verdediging kan worden toegegeven dat op grond van de stukken in het dossier kan worden aangenomen dat [verdachte] een bescheiden legaal inkomen heeft genoten in België, doet dit aan het bovenstaande niet af. Immers, niet kan (en behoeft te) worden vastgesteld dat de gelden afkomstig waren van [verdachte] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het vermoeden van witwassen niet is ontzenuwd. Op grond van het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde betalingen van ‘loon’ met een totaal van 24.490,- euro – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn, en dat [verdachte] dat wist. Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn echtgenoot [betrokkene 7] .
De bewijsverweren worden aldus verworpen.”
Overweging hof inzake de (ontbrekende) verklaring van de verdachte
Het hof heeft een aanvullende bewijsoverweging in het arrest opgenomen, o.a. inhoudende:
“[verdachte] heeft nimmer een verklaring afgelegd naar aanleiding van de gerezen witwasverdenking. In eerste aanleg is betoogd dat het dossier aanwijzingen bevat voor gokken en is – onder meer – gewezen op het hiervoor genoemde proces-verbaal en de hiervoor genoemde verklaring van [betrokkene 9] . De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet geldt als een concrete, min of meer verifieerbare verklaring voor de herkomst van het geld. Thans is in hoger beroep door de verdediging de stelling ingenomen dat [verdachte] aanzienlijke bedragen met gokken heeft verdiend. Uit het genoemde proces-verbaal blijkt dat [verdachte] in 4 bezoeken aan het casino € 50.000,00 heeft omgewisseld. Hieruit blijkt dus niet dat [verdachte] dit bedrag in het casino heeft gewonnen. Dat dit wel het geval zou zijn, is ook overigens op geen enkele wijze geconcretiseerd. De verklaring van [betrokkene 9] op 25 augustus 2015 als verdachte (van witwassen) levert geen concrete en min of meer verifieerbare informatie op. Het hof betrekt hierbij dat [betrokkene 9] zich als getuige bij de rechter-commissaris op haar verschoningsrecht heeft beroepen, niet als getuige is verschenen ter terechtzitting van het hof van 29 maart 2021 en dat de verdediging bij die gelegenheid afstand van haar als getuige heeft gedaan.”
Het cassatiemiddel inzake gewoontewitwassen
In cassatieberoep wordt opgekomen tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van feit 4 (het medeplegen van gewoontewitwassen), en met name tegen het oordeel dat de betreffende geldbedragen “afkomstig waren uit enig misdrijf”. Het middel bevat (tevens) een klacht over het niet, dan wel onvoldoende responderen op het ‘uitdrukkelijk onderbouwde standpunt’ dat het doen van salarisbetalingen zonder dat daar werkzaamheden tegenover staan, niet de conclusie kunnen wettigen dat ‘het niet anders kan zijn dat dat die bedragen uit enig misdrijf afkomstig waren’.
In de toelichting op het middel voert de steller ervan aan dat op de terechtzitting van het hof ter verdediging niet alleen naar voren is gebracht dat de verdachte in de voor de bewezenverklaring relevante periode over legale inkomsten heeft kunnen beschikken en dat daarmee een ‘concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring’ is gegeven omtrent de herkomst van de betalingen, maar dat bovendien verweer is gevoerd tegen de vaststelling van het witwasvermoeden, daartoe stellende dat de rechtbank dit witwasvermoeden (ten onrechte) heeft gebaseerd op het feit dat verhullende handelingen hebben plaatsgevonden (namelijk de salarisbetalingen), terwijl het OM heeft nagelaten aannemelijk te maken dat ‘het niet anders kan zijn dan dat de overgemaakte bedragen uit enig misdrijf afkomstig waren’. Tegen deze constructie is in het bijzonder ingebracht dat ook indien het zo zou zijn dat de betalingen vanuit de kapperszaken een ogenschijnlijk schimmige constructie opleverden, dit niet voldoende is om witwassen te bewijzen, omdat er andere redenen kunnen zijn om geldbedragen als loon te laten uitbetalen, terwijl het feit dat dit wellicht een schimmige constructie oplevert nog niet aannemelijk maakt dat de bron van het geld een criminele is.
Doordat het hof in zoverre heeft volstaan met het bevestigen van de bewijsoverwegingen van de rechtbank heeft het hof verzuimd om op dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt te reageren. Bovendien is de bewijsbeslissing ontoereikend gemotiveerd op de grond dat er geen gerechtvaardigd witwasvermoeden bestond en dat van de verdachte dus überhaupt geen verklaring mocht worden verlangd, aldus de steller van het middel.
Het beoordelingskader inzake ‘witwassen’ en de (niet bevredigende) verdachte-verklaring
Na het cassatiemiddel te hebben samengevat gaat Aben in op het beoordelingskader in witwaszaken. Hij werpt met name de vraag op in hoeverre de rechter voor het bewijs van witwassen gebruik mag maken van de omstandigheid dat de verdachte geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor de herkomst van een voorwerp.
Aben herhaalt eerst het beoordelingsschema dat de Hoge Raad recentelijk hanteert met het oog op het bewijs van de criminele herkomst van een voorwerp ingeval er geen specifiek brondelict bekend is:
“Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” (…), kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs.”
Vervolgens concludeert Aben het volgende:
“18. Als ik het goed begrijp beoogt de Hoge Raad met dit beoordelingsschema duidelijkheid te geven over de reikwijdte van met name het nemo-teneturbeginsel (het daaruit voortvloeiende zwijgrecht), de onschuldpresumptie (de daaruit voortvloeiende bewijslasttoedeling) en over de vraag of – en, zo ja, onder welke condities – de rechter gevolgen mag verbinden aan het uitblijven van een bevrijdende verklaring van de verdachte voor de herkomst van het voorwerp ten aanzien waarvan hij handelingen heeft verricht die mogelijk als ‘witwassen’ kunnen worden aangemerkt.
(i). Rechtvaardigen de door het OM aangedragen feiten en omstandigheden ‘het vermoeden’ dat – het niet anders kan zijn dan dat – het betreffende voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is?
(ii). Zo ja, heeft de verdachte ‘een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring’ gegeven waarin ligt besloten dat het voorwerp niet uit enig misdrijf afkomstig is? In dit verband valt op te merken dat van de verdachte niet mag worden verlangd dat hij aannemelijk maakt dat het voorwerp niet uit enig misdrijf afkomstig is.
(iii). Als de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het OM om daarnaar nader onderzoek te doen.
(iv). Op basis van de resultaten van dit onderzoek moet worden beoordeeld of de criminele herkomst van het voorwerp bewezen kan worden.”
Voor verdachten in een witwasonderzoek is het van groot belang om bovenstaand beoordelingsschema in het achterhoofd te houden.
De bespreking van het middel
Aben meent dat de klachten in casu falen en schrijft dat het hof heeft kunnen oordelen dat de vastgestelde feiten en omstandigheden grond vormen voor het gerechtvaardigde vermoeden dat – het niet anders kan zijn dan dat – de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn (stap (i) in het beoordelingsschema). Uit de omstandigheid dat de verdachte een betalingsconstructie heeft opgetuigd waarin zijn partner onder het mom van ‘loonbetalingen voor werkzaamheden in kapperswinkels’ over eigen kapitaal zou beschikken, heeft het hof (in cassatie onbetwist) afgeleid dat het hier om een tot verhulling strekkende constructie gaat. Daaruit heeft het hof evenzeer kunnen afleiden dat er ook ‘iets’ te verhullen valt.
De vervolgstap dat het hier gaat om ‘iets’ dat het daglicht niet kan verdragen, heeft het hof naar zijn mening eenvoudig kunnen zetten. Er is inderdaad geen goede reden te bedenken om een dergelijke betalingsconstructie, die ook nog eens loonbelasting kost, op te tuigen indien het hier om geld uit legale bron zou gaan. Bij gebreke van duidelijke en plausibele alternatieven heeft het hof, volgens Aben, mogen oordelen dat het op de weg van de verdachte ligt om over een alternatief scenario waarin hij een legale geldstroom heeft verhuld, opheldering te verschaffen. Het oordeel dat het ‘vermoeden’ van een criminele herkomst van de betreffende ‘loonbetalingen’ gerechtvaardigd is (stap (i)), acht hij dus niet onbegrijpelijk.
Conclusie bewijs en verdachte-verklaring in witwasonderzoek
In algemene zin kan worden geconcludeerd dat het voor een verdachte in een witwasonderzoek van groot belang is om in overleg met een advocaat strategie te bepalen. Hoewel een verdachte een zwijgrecht heeft, kan de rechter aan het niet afleggen van een verklaring over de herkomst van een voorwerp of het niet afleggen van een bevredigende verklaring immers consequenties verbinden. Indien een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring uitblijft, kan de rechter dit betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Uit bovenstaande volgt echter dat een dergelijk verklaring van een verdachte uitsluitend kan worden verlangd wanneer de door het OM aangedragen feiten en omstandigheden reeds ‘een vermoeden rechtvaardigen’ dat het niet ander kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Dat vermoeden van schuld moet voldoende krachtig zijn.
Als dat zo is, dan kunnen er ook aan de verklaring van een verdachte eisen worden gesteld om het ‘bevrijdende’ effect te kunnen bewerkstelligen.
Ben jij verdachte in een witwasonderzoek en vraag je je af of het verstandig is om een verklaring af te leggen en zo ja, welk eisen er gesteld kunnen worden aan die verklaring, neem dan gerust vrijblijvend contact op.