Het gewijzigde wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit stelt niet langer voor om cassatieberoep uit te sluiten voor de toetsing van de toepasselijkheid van het verschoningsrecht bij de inbeslagname bij een verschoningsgerechtigde. En dat is maar goed ook, zo volgt uit een recent arrest van de Hoge Raad waarin het verschoningsrecht van een notaris centraal stond. Op 25 juni van dit jaar heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in een nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State verzocht het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit naar de Tweede Kamer te sturen. Naar aanleiding van dit advies (en o.a. ook de eerdere adviezen van de Raad voor de Rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het wetsvoorstel op enkele punten aangepast. Een belangrijk punt daarbij is de regeling voor toetsing van een beroep op het verschoningsrecht door een verschoningsgerechtigde. In het concept-wetsvoorstel werd een procedure voorgesteld ‘op grond waarvan de rechter-commissaris inbeslaggenomen stukken van een geheimhouder zelf kan inzien teneinde te beoordelen of bij (blijvende) geheimhouding van deze stukken een zwaarwegend maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht’ (concept-MvT, p. 9). Deze beslissing van de rechter-commissaris zou dan in een spoedprocedure bij de rechtbank kunnen worden aangevochten, maar cassatieberoep tegen de beschikking van de rechtbank zou dan vervolgens worden uitgesloten. Het achterliggende idee van het uitsluiten van cassatieberoep is dat het vaak lang duurt – soms meer dan een jaar – alvorens er definitief uitsluitsel komt over de rechtmatigheid van de inbeslagname van geheimhoudersstukken en de kennisneming hiervan. De diverse adviesorganen hebben kritiek geuit op het voorstel cassatieberoep in voornoemd geval uit te sluiten. De Raad voor de rechtspraak stelde in dit verband voor te onderzoeken of met de introductie van termijnen voor de behandeling van ingestelde rechtsmiddelen de doorlooptijd tot een voor de opsporing aanvaardbare tijdsperiode zou kunnen worden teruggebracht en het cassatieberoep zou kunnen worden behouden. Aan de bezwaren die de adviesorganen naar voren brachten is gehoor gegeven. De rechtsmiddelen die openstaan voor een verschoningsgerechtigde worden niet gewijzigd, maar de door de rechtbank en de Hoge Raad te nemen beslissingen worden aan termijnen gebonden. Het wetsvoorstel hanteert een termijn van 30 dagen voor de rechtbank en een termijn van 90 dagen voor de Hoge Raad. Dat het goed is voor verschoningsgerechtigden dat de mogelijkheid tot het instellen van cassatie niet geschrapt is in het wetsvoorstel, wordt nog eens bewezen door een arrest van de Hoge Raad van 2 juli 2013. In deze zaak zijn er door de rechter-commissaris o.a. 66 ordners en digitale bestanden inbeslaggenomen bij een notaris. Klaagster heeft zich voor wat betreft die stukken op haar verschoningsrecht beroepen. In het proces-verbaal van de doorzoeking ter inbeslagneming heeft de rechter-commissaris gerelateerd dat de reden voor inbeslagneming in alle gevallen is geweest dat de stukken en bestanden relevant worden geacht voor de waarheidsvinding en dat, voor zover het al gaat om gegevens die in het kader van een geheimhouderrelatie zijn verkregen of verstrekt, redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat die stukken deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor wat betreft het digitale beslag heeft de rechter-commissaris nog de kanttekening gemaakt dat bij dat oordeel als uitgangspunt is genomen dat bestanden die gevonden kunnen worden met de te gebruiken zoektermen, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid deel zullen uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] worden verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend. De rechtbank is van oordeel dat de papieren dossiers derhalve rechtmatig in beslag zijn genomen en dat de doorzoeking op gerichte wijze heeft plaatsgehad. Met betrekking tot de digitale bestanden oordeelt de rechtbank dat voor zover deze louter bestanden betreffen die aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte dossiers en transacties zijn gevonden, de vastlegging hiervan rechtmatig is geweest. Voor zover ook andere digitale bestanden zijn vastgelegd dienen deze onomkeerbaar verwijderd te worden. Verder oordeelt de rechtbank de doorzoeking, inbeslagname en vastlegging van digitale gegevens rechtmatig. De Hoge Raad komt tot een ander oordeel dan de rechtbank: “3.5. De Rechtbank heeft geoordeeld dat tegen de achtergrond van de in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van 31 mei 2010 genoemde omstandigheden de Rechter-Commissaris terecht heeft aangenomen dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de inbeslaggenomen papieren dossiers, die blijkens het proces-verbaal van de Rechter-Commissaris alle betrekking hadden op [betrokkene 1], "deel uitmaken van één of meer strafbare feiten die [betrokkene 1] wordt verweten, dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend" en dat die stukken nimmer object van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht zijn. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, aangezien de aan het proces-verbaal van de Rechter-Commissaris gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen de inhoud van de dossiers niet vermeldt en evenmin een aanduiding bevat van de aard van de zich daarin bevindende stukken. Het middel klaagt daarover terecht. 3.6. Opmerking verdient voorts het volgende. De uit de bestreden beschikking en de overige stukken blijkende gang van zaken met betrekking tot de inbeslagneming houdt in dat de notaris en de Ringvoorzitter zich slechts ten aanzien van enkele van de in totaal 66 dossiers hebben kunnen uitlaten over de vraag of de zich daarin bevindende stukken kunnen worden aangemerkt als stukken die voorwerp uitmaken van de aan [betrokkene 1] verweten strafbare feiten of tot het begaan daarvan hebben gediend. Voor zover in het in 3.5 weergegeven oordeel van de Rechtbank ligt besloten dat indien (reeds) op grond van de uit het proces-verbaal van aanvraag doorzoeking blijkende omstandigheden kan worden geoordeeld dat die stukken geen object zijn van het aan de notaris toekomende verschoningsrecht, het standpunt van de verschoningsgerechtigde daaromtrent niet behoeft te worden ingewonnen, is dat oordeel niet juist. […] 4.3. In de overwegingen van de Rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan dat de bestanden die voorkomen op de "digitale kopie" van de onder de klaagster inbeslaggenomen computerbestanden en die zijn gevonden aan de hand van de lijst van met [betrokkene 1] in verband gebrachte verdachte dossiers en transacties, gegevens bevatten die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Dat oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, aangezien het proces-verbaal van de Rechter-Commissaris niets vermeldt omtrent de aard van de in die bestanden opgeslagen gegevens, noch omtrent de wijze waarop deze het onderzoek naar de inhoud van de gegevensdragers met het oog op het waarborgen van het verschoningsrecht heeft doen uitvoeren. Ook dit middel is gegrond.” Dit arrest benadrukt nog eens het belang van de cassatierechtspraak voor de verschoningsgerechtigde. Het schrappen van het cassatieberoep in gevallen van inbeslagneming van (mogelijke) geheimhouderstukken zou dan ook een onaanvaardbare inbreuk op het zo belangrijke verschoningsrecht maken. Het is goed dat de Minister van Veiligheid en Justitie de bezwaren van de diverse adviesorganen ter harte heeft genomen en tot een gewijzigd wetsvoorstel is gekomen.